Lex Meijer

Alfons Alexander (roepnaam Lex) Meijer.

Lex werd geboren in Makassar, Celebes, voormalig Nederlands-Indië op 6 augustus 1922.

Hij werd als krijgsgevangene uit Bandung naar Japan Nagasaki overgebracht en te werk gesteld als lasser op de Mitsubishi scheepswerf.

Hij overleefde de atoombom die op 9 augustus 1945 op Nagasaki was geworpen en trouwde na zijn terugkeer uit Japan in Makassar op 30 oktober 1946 met mijn moeder Geertruida Gusta Verdouw, geboren 13 mei 1928 in Makassar. Mijn moeder had een relatie gehad met mijn biologische vader een Japanse marine man, die de beschermer was en eten bracht voor het gezin van mijn oma. Zij moest alleen een gezin met 10 kinderen opvoeden omdat haar man net voor de uitbraak van de oorlog was overleden.

Met mijn stiefvader Lex kreeg ze nog een dochter en 4 zonen.

Met s.s. Atlantis ging Lex  met zijn gezin als repatriant in 1950 naar Nederland waar ze opgevangen werden in zogenaamde contract pensions in Oosterbeek en Laren.

Hij kon als oud KNIL militair overstappen naar de koninklijke landmacht en ging met pensioen als chef werkplaats op een mobilisatie complex met de rang van sergeant 1e klas.


Trouw foto

Samen met Pa Lex heb ik in 1998 een zogenaamde verwerkingsreis naar Japan mogen maken.

Hij als ex-krijgsgevangene en overlevende van de atoombom op Nagasaki en ik als JIN-er kind van een Japanse marineman zijn ergste vijand. Je moet vergeven maar niet vergeten, waren zijn woorden na deze reis, we moeten ervan leren.

Het heeft zijn en mijn leven in ieder geval rijker gemaakt en mij de mogelijkheid gegeven ons familie verhaal op scholen als gastspreker 2e wereld oorlog op scholen te vertellen.

Pa overleed vredig op 10 december 2001 in het ziekenhuis in Amersfoort op 79 jarige leeftijd omringt door ma, kinderen en kleinkinderen. Ma overleefde pa bijna 17 jaar en overleed 16 maart 2018 ook in Amersfoort.

Naast de bronzen, zilveren en gouden medailles voor trouwe dienst werd pa ook onderscheiden met het Oorlogs-Herinneringskruis en het Ereteken voor Orde en Vrede met de gespen 1946 en 1947.

Ron Meijer

1998 Japan - Links op de foto Ron Meijer, Lex Meijer rechts

Nu volgt een gedeelte van een interview van mijn stiefvader na zijn verwerking reis naar Japan in 1998.

Mijn moeder en vader, op 30 oktober 1946, in ondertrouw-Meijer Ron

Het hele interview staat in het boek “Een Stilte die Spreekt” , herdenken in diversiteit

Uitgegeven door de Anne Frank Stichting, Icodo en Nationaal Comité 4 en 5 mei.

De titel van het interview “Ik hoop nog altijd een kameraad tegen te komen”.

Ik heb de atoombom zien vallen in Nagasaki. Ik was aan het lassen onder een boom en we zagen een bol. Niemand wist wat het was. Ik dacht dat die bol misschien het ultimatum van de Amerikanen was en wilde verder werken. Toen kwam er opeens een flits en gelijk was alles tegen de vlakte, alles was weggebrand, reukloos. Een collega op anderhalve meter afstand was helemaal verbrand. Later bleek het mijn geluk te zijn dat ik in de schaduw stond en aangekleed was. Onze barak was weg. Onze commandant had een balk op zijn hoofd gekregen en was dood. De stad brandde. De Japanners waren verdwenen, dus we werden niet meer bewaakt. We hebben de gewonde jongens naar een grot in de bergen gebracht. Ze kregen een beetje brandzalf van een verpleger. Later zijn we door de Amerikanen weggehaald uit Nagasaki.

Ik ben naar Japan geweest op uitnodiging van de Japanse regering. In een museum zag ik de foto’s van verbrande Japanners en toen zag ik het weer voor me, mijn collega’s die zo verbrand waren dat alles erbij hing. Ik wilde eerst niet gaan, maar ik werd aangespoord en toen dacht ik, wat komt dat komt.

De Japanners ontvingen ons heel anders dan ik gedacht had. Met z’n drieën werden we ondergebracht bij een Japanse familie zodat we echt aan hen overgeleverd waren. Ze trokken de hele dag met ons op, brachten ons overal heen, trakteerden ons en maakten eten voor ons klaar. Toen besefte ik dat deze Japanners niet mijn vijanden waren. Mijn vijanden waren die lui met die petjes op en geweren om. Dit zijn jonge jongens die er destijds niet bij waren.

Misschien was het hun vader of grootvader, maar die oudjes zijn er niet meer.

Dus waarom zou ik het deze jongens aanrekenen en de haat vasthouden?

Wat hier gebeurd is en de Japanse regering ons heeft aangedaan, vergeet ik nooit. Maar ik  kan wel vergeven. ‘s Avonds als die Japanse jongens weg waren dan zat ik wel te piekeren hoor. Maar toch, ik had een leuke tijd in Japan. Volgens mijn vrouw kwam ik heel vrolijk terug als een andere vent

We moeten naar de toekomst kijken, maar het verleden laat me niet los. Na de oorlog was ik erg stil geworden en in mijzelf gekeerd geraakt. Tot verdriet van mijn vrouw wilde ik nergens heen, bemoeide me met heel weinig mensen en maakte weinig vrienden. Als er over de oorlog gepraat werd en ze me vroegen waar ik gezeten had, zonderde ik me af. Ik sprak er nooit over, met niemand. Het had geen nut, je kreeg er alleen maar te kwaad.

Pas na mijn zesenzestigste kwamen de verhalen los. Toen ging ik naar de Indische reünies van ex-krijgsgevangenen in Japan en hun nakomelingen. In Emmeloord bijvoorbeeld kwam ik zes jongens tegen die ook in Japan hadden gezeten en de bom hadden overleefd. Met die oude kameraden heb ik herinneringen opgehaald. Maar op de latere reünies heb ik hen niet meer gezien. Ik hoop altijd nog eens een kameraad tegen te komen.

Als ik terugdenk vind ik dat ik veel geluk heb gehad. Ik ben steeds op het nippertje ontsnapt.

Ze schoten in mijn buik en niet in mijn hoofd. Aan boord van het schip dat ons naar Japan heeft vervoerd ben ik niet ziek geworden zoals zovelen. Ik heb klappen gehad maar niet kapot geslagen en als ik in Nagasaki niet toevallig in de schaduw had gestaan was ik ook verbrand.

Bovendien bleek later dat ik in krijgsgevangenschap een soort tbc had opgelopen. Mijn longtoppen waren zwart en aangetast, maar die  tbc is plotseling gestopt. Waarschijnlijk heeft de atoomstraling van de bom mij genezen. Als die niet was gevallen, dan was ik misschien al dood geweest. De Japanners zouden hun krijgsgevangenen hebben gedood wanneer de Amerikanen binnenvielen. Daarom, aan Japanse zijde zijn veel gewonden en doden gevallen, maar die bom was onze redding. Onbegrijpelijk dat ik zoveel geluk heb gehad.

Ze zeggen dat ik een goede engelbewaarder heb.

Op 15 augustus denk ik terug en ook op 5 mei, ook al zaten wij nog 3 maanden onder de beul toen Europa al bevrijd was. Ik herinner me heel veel dingen niet meer, geen details bijvoorbeeld. Hoe zijn we naar het schip gegaan, hoe naar het kamp?

Er zijn wel beelden die steeds weer terugkomen. Mijn collega’s die verbrand zijn, een collega die onder een hijskraan lag nog leefde en het volgende moment dood was.

Eigenlijk pieker ik er ieder jaar tussen mei en augustus over.

Ik zit dan terug te denken; op die datum zat ik daar en daar en toen ben ik gevangen genomen.

Nee wat in Indië en Japan is gebeurd, kan ik niet van me afzetten.

Maar sinds ik terug ben uit Japan is er een grote last van mij afgevallen.

Ik heb geen wraakgevoelens meer.

Daarvoor had ik haatgevoelens, zowel tegenover de Japanners als de Indonesiërs, die ons toch maar Indonesië hebben uitgegooid.

Nu ben ik een tevreden mens. Ik ben rustig geworden.

Tot zover het interview van mijn stiefvader.

 

Vertaling door Google translate (deze vertaling klopt niet 100% met de taal van het land)