Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel I
Op 8 december 1941 werd om 07.00 uur, gewoontegetrouw de radio bij ons thuis aangezet. Het Wilhelmus klonk, wat ons ten zeerste verbaasde, daar niemand van het Koningshuis jarig was. Er volgde een toespraak van de Gouverneur-generaal die mededeelde dat Japanse vliegtuigen. Pearl-Harbor hadden aangevallen. Door deze oorlogsdaad, beschouwde Het Koninkrijk Der Nederlanden zich in oorlog met Het Keizerrijk Japan. Voor ons zou dit een grote ommekeer in het dagelijkse leven betekenen. In Europa was de oorlog reeds meer dan een jaar aan de gang, doch in Indië was hier nog niet veel van te merken. Er was wel een beperkte mobilisatie afgekondigd, wat in hield dat verscheidene militieplichtigen om de maand moesten opkomen. Ook waren er oefenkorpsen opgericht, waar men op vrijwillige basis een militaire opleiding kon volgen. Er volgden die dag nog verscheidene oproepen voor alle militie- en landstormplichtigen, dat ze zich bij de diverse onderdelen moesten melden. Die dag moest ik naar school en wist niet goed wat ik moest doen, daar ik nog niet in dienst was geweest, maar door een paar maanden eerder gedane aanvraag voor vervroegde dienstplicht, reeds was gekeurd en ingedeeld bij het 3e Bataljon Genie in Cimahi. Daar ik weer verder ging studeren, werd ik in september met groot verlof gestuurd. Op school waren ook nog enkele leerlingen die met groot verlof waren gestuurd. We besloten ons te melden bij de militaire autoriteiten, en kregen daar de mededeling, dat we ons op 12 december 1941, bij onze diverse onderdelen moesten melden. Mijn vader had mij die dag naar het station in Semarang gebracht en we namen daar afscheid. Later bleek dit een afscheid voor het leven te zijn, daar hij nog geen jaar later aan de beruchte Burma-spoorweg overleed. Zo zat ik die dag in de trein op weg naar Cimahi en begon voor mij, de militaire dienst bij het 3e Bataljon Genie. Op dat moment had ik nog geen flauw idee, dat deze diensttijd meer dan 6 jaar zou duren. In Cimahi ontmoette ik tijdens een luchtalarm, in een schuilloopgraaf mijn beste vriend Van Steenbergen, die een paar maanden eerder opgeroepen was dan ik. Later bleek dat wij het grootste gedeelte van onze gevangenschap bij elkaar zouden blijven. Na een korte militaire opleiding, werd ik ingedeeld bij de afdeling zoeklichten. Daar de meesten van onze compagnie reeds waren ingedeeld, bij de diverse stellingen, werden de overgebleven militairen tewerkgesteld als bewaker van militaire objecten of als begeleider van militaire transporten. In het begin merkten we nog niet veel van de oorlog en de dienst bestond uit wachtlopen en het begeleiden van transporten. Dit rustige leven duurde niet lang, want de Japanners waren aan de winnende hand. De berichten werden steeds dreigender daar de Japanners steeds meer oprukten. Onze luchtmacht werd ingezet voor de verdediging van Malakka en de Buitengewesten (Borneo) en gingen voor het grootste gedeelte bij deze gevechten verloren. Op een dag kwam de eerste luchtaanval van de Japanners, op de stellingen in onze buurt, die ik niet gauw zal vergeten. We waren die dag bezig met aardappels te schillen, toen we geronk van vliegtuigen hoorden. Even later zagen wij ze overvliegen, het waren moderne toestellen, die we nog nooit hadden gezien. We dachten dat het Amerikaanse vliegtuigen waren, daar ons altijd was verteld dat de Japanners alleen maar tweedekkers hadden. Groot was onze verbazing toen ze begonnen te schieten en bommen lieten vallen. Onze jagers hadden geen schijn van kans tegen de veel snellere Zero’s van de Japanners. Toch bleven onze vliegtuigen de vijand aan aanvallen, tot er geen jager meer over was. Onze vliegers hadden goed tegenstand geboden. Er waren piloten bij die op die dag tweemaal waren neergeschoten. Het luchtruim boven Java lag vrij voor de Japanners. Daar de legerleiding bang was voor aanvallen op de kazernes, moesten wij voor dag en dauw de kazernes verlaten, en ons schuil houden in de kampongs in de omgeving van Cimahi. De toestand werd steeds dreigender, Borneo-Malakka en Singapore waren reeds in handen van de Japanners. Vooral de val van Singapore maakte op ons grote indruk, daar algemeen werd gedacht dat deze stad onneembaar was. Op Java kwamen steeds meer terugtrekkende troepen uit Malakka en Sumatra aan. De Engelse en Australische troepen maakten op mij een gedemoraliseerde indruk. Voor ons op Java moest de strijd nog beginnen, terwijl de luchtmacht reeds was uitgeschakeld. Na de slag op de Javazee, waar het grootste gedeelte van onze vloot verloren ging, lag de weg naar Java open voor de Japanners. De eerste gewonden van de slagvelden, werden het militaire hospitaal in Cimahi binnengebracht. Hieraan konden we zien dat de vijand steeds naderbij kwam. Op een dag werd een grote Amerikaanse bommenwerper, die op Java een goed heenkomen zocht, door onze luchtdoel per vergissing werd neergehaald, en kon nog net een noodlanding maken op het vliegveld Andir. Later nadat de Japanners Java hadden bezet, heb ik gezien, dat ze dit vliegtuig weer in de lucht hebben gekregen. Maar verder dan een paar rondjes boven Bandoeng is het niet gekomen. Capituleren Door hun grote overmacht en luchtsteun, konden ze overal doorstoten. Op enkele plaatsen, zoals Kalidjati en Tjiatter, konden onze troepen hen enige tijd tegen houden. Ik zag keer op keer de Japanse vliegtuigen de stellingen bestoken. Vanaf het Geniecomplex, kon men de gevechten in de bergen goed waarnemen. We hoorden steeds meer berichten, dat inlandse militairen waren gevlucht met achterlaten van wapens en kleding. Bandoeng werd gebombardeerd en daar in de stad veel vluchtelingen waren, was het duidelijk dat bij een groot bombardement veel slachtoffers zouden vallen. De Japanners hadden dan ook gedreigd heel Bandoeng te vernietigen als de strijd niet werd gestaakt. Op 7 maart 1942 was het bekend dat we op 8 maart zouden capituleren. De avond voor de capitulatie, kwam een kapitein in onze kazerne die zei dat hij namens Generaal Schilling om vrijwilligers vroeg, die de strijd in de bergen wilden voortzetten. Daar velen van ons nog geen vuurcontact met de Japanners hadden gehad, konden we ons niet goed schikken met de nederlaag. We zijn toen met ongeveer 60 man en 10 vrachtwagens die we hadden geladen met wapens munitie en levensmiddelen, richting Garoet vertrokken. We zouden ergens in de bergen bij Garoet de Generaal Schilling met zijn staf ontmoeten. Van hieruit zouden we dan de strijd in de bergen voortzetten. De missie was tot mislukken gedoemd, daar Generaal Schilling niet werd aangetroffen en we geen medewerking kregen van andere troepen. Ook kregen we verkeerde inlichtingen over naderende Japanse troepen. Voorbij Garoet was geen doorkomen aan vanwege zich terugtrekkende troepen. We zijn toen maar naar Cimahi teruggekeerd en hebben op de terugweg geen Japanner ontmoet. Het duurde nog verscheidene dagen voordat de eerste Japanners onze kazerne binnenkwamen. Ik hoorde hen op een nacht binnen komen, maar ze hebben ons tot de volgende ochtend laten slapen. Heel vroeg werden we met veel geschreeuw gewekt. We moesten met onze wapens de barak verlaten en deze vervolgens op een grote hoop gooien. We moesten aantreden en werden door de Japanners enkele malen geteld. Daarna werden we in andere barakken opgesloten. In onze barakken werden andere militairen gestopt. Nadat we weer in onze eigen barakken binnen konden komen, bleek dat al onze eigendommen gestolen waren. De meesten hadden niets meer, zelfs geen haarkam of tandenborstel. Na enige tijd mochten we eten gaan halen bij de keuken. Mijn vriend Van Steenbergen zag een brood liggen op een tafel en nam die niets vermoedend mee. Het bleek van een Japanner te zijn, die prompt met veel geschreeuw op hem afkwam en hem met de kolf van zijn geweer een klap gaf. Dit was de eerste keer dat ik een Japanner iemand van ons zag slaan. Ondertussen zag ik, dat de hoofdpoort niet bewaakt werd. Ik vroeg aan mijn vriend, of hij geen zin had om er vandoor te gaan. Hij vond het een goed idee, maar wilde toch eerst wat eten halen. Wij spraken af dat ik buiten de poort op hem zou wachten maar kort daarop sloten de Japanners de poort en kon niemand meer naar buiten. Ik besloot toen maar alleen te vluchten en ben met nog andere militairen richting Bandoeng gelopen. Onderweg kwamen wij enkele Japanners tegen, die Indonesische kleding aanhadden en goed Maleis spraken. Ze vertelden ons hoe we naar Bandoeng moesten lopen, ze dachten dat wij de weg niet wisten. Verderop zagen wij een auto staan die nog gestart kon worden en nog gevuld was met benzine. Wij zijn toen met vier man naar Bandoeng gereden. Mijn bedoeling was om naar Lawang in Oost-Java te gaan omdat mijn moeder daar woonde. Verscheidene mensen hebben mij dat afgeraden, daar er een chaos heerste en geen treinen meer reden. In Bandoeng ben ik enige tijd bij familie ondergedoken maar er bestond grote kans dat de hele familie zou worden gestraft als daar gevluchte militairen zouden worden aangetroffen. Ik besloot toen maar om mij bij een nabij gelegen kazerne te melden. De Nederlandse commandant wilde mij in eerste instantie niet binnenlaten. Hij wilde dat ik weer naar mijn eigen kazerne in Cimahi zou gaan en mij daar melden. Daar had ik geen zin in en na heel wat heen en weer gepraat moest er een Japanner aan te pas komen voordat ik naar binnen mocht gaan. Hier in het Depot Bataljon Infanterie te Bandoeng begon voor mij een lange gevangenschap, die meer dan drie jaar zou duren. DE KRIJGSGEVANGENKAMPEN In het begin viel alles nog mee; op enkele incidenten na ging het leven zijn gewone gang. Het eten was niet slechter dan in de KNIL-tijd maar dat was slechts van korte duur. Het kamp werd met prikkeldraad en gevlochten bamboematten afgesloten, zodat we niet meer naar buiten konden kijken. Ook de aangrenzende straten werden ontruimd, zodat we geen contact meer hadden met de buitenwereld. Het bezoek dat wij in het begin mochten ontvangen, werd door de Japanners stopgezet. Alle onderscheidingen moesten van de uniformen worden verwijderd en bij de Japanners worden ingeleverd. Het ergste vonden wij dat het hoofdhaar moest worden afgeschoren, net als bij de Japanners. Enkelen die hun haar niet kort genoeg hadden geknipt kregen een stevige aframmeling. Het optreden van de Japanners werd steeds onvriendelijker. Wij werden niet als krijgsgevangenen beschouwd maar als rebellen zonder enig recht. Tijdens het bezoek van een Japanse generaal moesten wij ons langs de weg opstellen. Overal stonden mitrailleurs opgesteld en toen de generaal langs kwam moesten we diep buigen. Wij werden gefilmd, waarschijnlijk voor propagandadoeleinden. Door met stokken en geweren op ons in te slaan werden we ten aanschouw van de inlandse bevolking nog meer vernederd. Wij probeerden ons zoveel mogelijk te ontspannen door af en toe te voetballen of bokswedstrijden te houden. Tijdens een bokswedstrijd waren twee Japanse vliegtuigen boven ons kamp aan het stunten. Plotseling kwamen die twee met elkaar in botsing en storten omlaag. Het hele kamp begon te juichen, waardoor de Japanse wacht op ons afstormde. Gelukkig konden wij ze wijsmaken dat er voor de bokswedstrijd werd gejuicht anders hadden ze ons wel afgeranseld. De inlandse militairen werden van ons gescheiden en zijn later – op de Ambonezen na – vrijgelaten. We moesten enige tijd later het infanteriedepot kazerne ontruimen en werden weer naar een andere kazerne overgebracht, zo kwam ik in de luchtdoelkazerne terecht . De naastgelegen straat werd bij het kamp getrokken en met bamboematten afgesloten. Toch konden enkelen van ons het kamp uitkomen om hun familie in Bandoeng op te zoeken. Zij kwamen meestal dezelfde avond terug. Tijdens zo’n uitstapje werden drie militairen door de Japanners opgepakt. Ze werden een nacht aan een lantaarnpaal gebonden en aan de bevolking tentoongesteld. De volgende dag werden ze aan het prikkeldraad van de luchtdoelkazerne vastgebonden. Alle krijgsgevangenen die toevallig in de buurt waren, werden naar deze plek gedreven om de terechtstelling van die drie bij te wonen. Wij vonden het vreemd dat er geen barricade achter hen werd geplaatst, want wij dachten dat ze de kogel zouden krijgen en dan zouden de kogels in het kamp terecht kunnen komen. Later bleek dat ze met bajonetsteken werden gedood. Ze kregen elk drie steken, waarbij één van hen niet direct dood was en een genadeschot kreeg met een pistool. Het lag in de bedoeling van de Japanners om de lijken 24 uur aan het prikkeldraad te laten hangen. Maar men kreeg het gedaan om ze eerder weg te halen. Het was een vreselijk gezicht, de grond was doordrenkt met bloed. Tijdens de executie had ik een pan met erwtensoep in mijn hand, maar had na de terechtstelling geen honger meer en heb alles maar weggegooid. We moesten af en toe buiten het kamp werken, wat een welkome afwisseling was van het saaie kampleven. Wie nog wat geld had kon buiten wat van de bevolking kopen, maar je moest wel uitkijken dat de Japanners het niet zagen. Zo moest iemand die wat slaolie in zijn veldfles het kamp wilde binnen smokkelen, de hele inhoud van de fles leeg drinken. We hadden niet veel contact met de buitenwereld; af en toe werd er wel eens een brief het kamp binnengesmokkeld. In die tijd werden ook veel geruchten in het kamp verspreid, over een op handen zijnde bevrijding door de Amerikanen. De ene keer hoorden wij dat ze in Oost-Java waren geland, de andere keer hadden ze vaste voet aan de zuidkust gezet. Waar die geruchten vandaan kwamen is mij nooit duidelijk geworden. De mensen buiten het kamp maakten ook kennis met de Japanse wreedheden. Vrouwen die met hun mannen in het kamp in contact trachten te komen werden afgeranseld of kaal geknipt. Zelf heb ik gezien dat een meisje die een briefje aan een van de krijgsgevangenen wilde afgeven, met een zweep werd afgeranseld. De slagen waren zo hard dat haar blouse er van scheurde. Ook hoorde ik vertellen dat de Japanners van enkele dieven de handen hadden afgehakt. De inlandse bevolking werd door de Japanners tegen de Europeanen opgehitst. Ze mochten niets aan de Europeanen verkopen. Gelukkig hebben ze zich er niet aan gestoord, anders hadden de Europese burgers niets te eten gehad. De Japanners waren ook begonnen met het verzamelen van auto’s en motoren. We moesten alles slopen en de bruikbare onderdelen in kisten verpakken, die dan weer naar Japan werden verscheept. Later heb ik in Japan Harley Davidson-motoren gezien die daar waren nagemaakt. Al die werkzaamheden vonden we niet erg, daar je tenminste voor enige tijd uit de sleur van het kampleven was. ‘I.V.I.-markt’ Velen hebben tijdens de mars een groot deel van hun spullen langs de weg weggegooid. Tijdens deze tocht is zover ik weet één man aan een hartaanval overleden. In Cimahi aangekomen werden we ondergebracht in de kazernes van het 4e en 9e bataljon infanterie. De Japanners hadden beide kazernes bijeengetrokken, zodat we een vrij grote ruimte hadden. Wat het slapen betrof was het wel behelpen daar we van het begin af geen matrassen hadden en gewoon op de koude vloer moesten slapen. Zelf had ik een stuk zeil op de kop getikt, wat mij enigszins het gevoel gaf op een matras te slapen. De Nederlandse commandant van dit kamp was de majoor Hoed, die door de Japanners was aangesteld en verantwoordelijk was voor de orde in het kamp. In dit kamp waren enige tijd voor onze komst 7 krijgsgevangenen die hadden getracht te vluchten terechtgesteld. In verscheidene kampen hebben dergelijke executies plaatsgehad. Vermoedelijk wilden de Japanners ons intimideren zodat we geen vluchtpogingen zouden ondernemen. Het leven in dit kamp viel nogal mee en als je geld had kon je van alles kopen. Er was dan ook een levendige handel in levensmiddelen. Deze markt werd dan ook spottend de I.V.I-markt genoemd, wat betekende Indo Verneukt Indo. Om aan geld te komen hebben velen hun horloges verkocht of verloot. Later zijn bijna al deze horloges door de Japanners in beslag genomen . In het kamp was een kooi gemaakt van prikkeldraad waar de Japanners van tijd tot tijd gestraften instopten. Zij hadden helemaal geen beschutting tegen regen en wind en moesten vaak enkele dagen hierin verblijven. |
Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel II
|
Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel III
|
Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel IV
|
Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel V
|
Ronald Scholte: oorlogsherinneringen deel VI
|