Claude Belloni

Claude Belloni

Een greep uit z’n leven

Een greep uit z’n leven Claude, later ook Boy genoemd, is geboren op 7 juli 1922 te Bandung (West-Java), als tweede van de drie kinderen van Fred en Charlotte (Nettie) Belloni-Strengnaerts.

De Fred Belloni familie verhuisde in 1928 naar Batavia, nu Jakarta, waar Fred nieuwe kansen wist te creëren als musicus. Hij heeft ook naam weten te maken als componist en dirigent van Nederlands Indië tot Europa. Zijn passie voor Krontjong, origineel Portugese muziek, wist hij te vertalen naar zijn eigen Indo-stijl composities, waarvan vele grammofoonplaten zijn gemaakt.

Het kan ook niet anders, dat Fred’s kinderen muziek met de paplepel ingegoten kregen. Vandaar dat de twee zonen, René en Claude, van jongs af aan viool speelden en Désirée kon naar ’t conservatorium gaan. Ze speelde piano, zong voor vele jaren als sopraan en begeleidde haar vader dikwijls bij zijn optredens. Als elfjarige jongen ging Claude met z’n familie naar Nederland.  In januari 1940 is de familie met de laatste boot, ‘de Sibajak’, naar Bandung teruggekeerd, waar Fred een goede toekomst als musicus tegemoet mocht zien. Een jaar later begon Boy zijn PTT-opleiding in Bandung. Tot de oorlog ook in Zuid-Oost Azië begon. Op 2 augustus 1941 was Boy ingelijfd als militair soldaat. Door zijn kennis van radiotelegrafie werd hij al snel ingedeeld bij andere troepen binnen het KNIL, het Koninklijk Nederlandsch – Indisch Leger.  Hij werd gemobiliseerd. Enige tijd later vond hij zichzelf terug in Japanse krijgsgevangenschap, een periode van totaal 31/ 2 jaar.

Claude Belloni1
Claude Belloni4
Tamahoko Maru

‘De ergste jaren van m’n leven’

‘De ergste jaren van mijn leven’, onbegrijpelijk veel geluk gehad, dat ik deze periode heb overleefd.’ Dat is wat we zouden kunnen lezen in Boy’s eerste dagboek, als hij die niet was kwijtgeraakt. Het schrijven zat hem toen al in de vingers. Het begon, in juni 1942, toen hij in Bandung met zo’n 10.000 collega-militairen door de Japanners achter prikkeldraad werd gezet. Al in de eerste dagen executeerden de Japanners drie jongens, omdat ze ’s-avonds naar huis waren geweest. ’t Beloofde wat. In mei 1943 werd Boy met ruim 2.000 anderen verscheept naar het eiland Flores, Maumere, om daar een landingsbaan te bouwen voor de Japanse ‘Zero’ gevechtsvliegtuigen. Allen waren gedwongen in de open lucht op de grond onder de klapperbomen een plaatsje te vinden. Na omstreeks 8 maanden keerden ze met de overgebleven 650 man terug naar Java. De rest was overleden aan bacillaire dysenterie, malaria of mishandelingen van de Japanners. Overigens had dysenterie ook Boy voor het grootste deel van zijn verdere krijgsgevangenschap vervolgd. Vrijwel dagelijks stierven hier één of meerdere medegevangenen. Zij moesten verbrand worden vanwege besmettinggevaar. Deze taak lieten de Japanners natuurlijk aan de POW’s over. De bombardementen door Nederlandse B-25 vliegtuigen uit Australië verhevigden de geestelijke druk nog meer.

‘‘Door een vriendenhand om het leven te worden gebracht…’

Boy werd met vele andere POW’s, getransporteerd met ’t schip ‘Tamahoko Maru’ voor ‘De Groote Tocht.’ Het werd zijn grootste trauma. Het konvooi bestond uit zo’n 12 schepen en de overtocht naar Japan zou een aantal weken duren. In de nacht voor de geplande aankomst in Nagasaki werd ‘t schip en vier andere schepen getorpedeerd door een Amerikaanse onderzeeër, ‘USS Tang’, in de Baai van Nagasaki

Citaat uit ’t dagboek van Boy:

‘TORPEDEERING: wat een vreeselijk woord, nog verhoogd in zijn verschrikking doordat een vriendenhand haar veroorzaakte en met één handbeweging 560 man de dood injoeg.’

‘In mei 1944 vertrokken wij met 772 man en alleen 212 overleefden het.’

‘Het geschreeuw van vriend tot vriend in het ijskoude water, klonk als een Leitmotiv in deze symfonie der verschrikking.’
‘Het was iets over twaalven in de nacht van 24 op 25 juni. Ik was in slaap, toen ik gewekt werd door hevig lawaai.’

‘Mijn gedachten waren, dat onze begeleidende 4 destroyers een onderzeeboot ‘gespot’ hadden en haar nu vervolgden en aanvielen met dieptebommen.
 En toen gebeurde het!’

‘Een geweldige, niet te beschrijven explosie vergezeld van waterdruppels en vallende balken en lichamen van boven scheen van schuins onder mij te komen’.

‘Door de ontploffing werden de zware planken van het luik weggedrukt en viel ik, gelukkig, reeds in ‘t met razende snelheid toestroomende, kolkende water.’

‘Ik lag bedolven onder de planken, zodat ik erdoor onder water gehouden werd en probeerde me aldus als een gek vrij te werken. Gelukkig kon ik me vrijmaken en ik schoot naar boven.’

‘Net had ik een paar teugen frissche lucht gehapt toen ik weer naar beneden werd gezogen, door de zuiging van ’t snel zinkende schip. Ditmaal toen ik weer boven kwam bloedde mijn neus en schenen mijn trommelvliezen te barsten, ging in tamelijk diep.’

‘Maar hier trad Gods reddende Hand in, want, terwijl ik naar beneden ging, greep ik om me heen en kreeg een touw te pakken, dat bevestigd was aan een vlot, dat later een deur bleek te zijn, van zeker één Tekening: Meeuw van Rotterdam tot twee quadraat meter en dit vlot bracht me in een minimum van tijd aan de oppervlakte.’

‘Toen ik om me heen keek zag ik niets meer van ’t schip en hoorde toen plotseling de ontploffende ketels in de diepte.
De uren, die hier op volgden waren de koudste die ik ooit heb meegemaakt. Zelfs in Holland, waar ik temperaturen van -19 graden Celsius heb meegemaakt, heb ik ’t nog niet zoo koud gehad.’


‘’t Begon lichter te worden, reddingspogingen werden in ’t werk gesteld en tegen 10 uur werd ook ik, door een, door onze eigen jongens geroeide reddingsboot, opgepikt. De Japanse drenkelingen werden eerder door een escort opgepikt. De POW drenkelingen werden in ’t ijskoude water achter gelaten. Zoo arriveerde ik, na op een walvisvaarder te zijn overgebracht, in Nagasaki, op 25 juni van het jaar 1944.’ 4

Claude Belloni7
Tekening: Meeuw van Rotterdam

Nagasaki, Fukuoka 14B

Boy kwam in Nagasaki aan in een broek wat eerder een overhemd van een arts was geweest en na te zijn afgespoten, zo met een truck naar ’t kamp vervoerd. Hier is hij z’n tweede dag-/weekboek begonnen.

Zijn kamp Fukuoka 14B lag midden in het fabrieksdistrict, kamernummer11. Met vele andere krijgsgevangenen werkte hij hier als dwangarbeider in de Mitsubishi gieterij.

Claude Belloni5
Buitenkant dagboek
Buitenkant dagboek
Eerste twee pagina’s dagboek

Citaat uit ’t dagboek van Boy:

9 Augustus 1945
‘Oh vreeselijkste dag der dagen’
‘Weer was een enorme  ramp veroorzaakt, die de reeds sterk gedunde rijen krijgsgevangenen van ons kamp nog meer uitdunde.’

‘Nadat op 1 augustus een zwaar bombardement op Nagasaki was uitgevoerd, waar bij het fabrieksdistrict, waarin we middenin liggen, één van de hoofdobjecten was der bommenwerpers en waarbij een bom op de rand van één van onze schuilloopgraven viel, die instortte en verscheidene van onze jongens bedolf onder  zware betonblokken, maar die, na onvermoeid reddingswerk onder het steeds voortdurende bombardement, gelukkig, vrijgemaakt konden worden en er nog tamelijk goed afkwamen. 4 ernstig gewond en helaas 1 gedood.
 Na deze dag werden de luchtaanvallen zoo intensief, dat wij niet eens meer naar de fabriek toegingen.’

‘En toen 9 augustus……. om 11.00 uur.
De jongens die buiten werkten vertelden het volgende verhaal: Zij zagen drie, op ballonnen gelijkende dingen aan een parachute neerdalen, toen plotseling een verblindend licht kwam, en een slag….’
‘De jongens die naar het licht gekeken hebben, zijn bijna allen ook erdoor getroffen en hebben over hun heele lichaam afschuwelijke brandwonden opgeloopen. De druk was zóo groot, dat het heele fabrieksdistrict, dat eenige kilometers lang is, totaal verwoest is en zelfs huizen op de heuvels rondom, hoog, er tegen op gebouwd, waren platgedrukt als lucifersdoosjes.’
‘Weinig is van Nagasaki over. Geen bloemen, geen bomen, geen gras meer. Alleen kokend beton en gesmolten ijzer en staal. Binnen één minuut stonden duizenden huizen in brand. Er was alleen maar vlammen… rook… en huilen van de stervenden.’

‘Een vuurzee van vlammen, loeiende en krakende, alles verslindende vlammen. En dan de stank. Met name de doordringende stank was onbeschrijfelijk, een vettige vieze lucht van verbrand vlees van duizenden en duizenden menschen. Velen opgelost in niets. Van sommigen is alleen hun schaduw over gebleven, hun lichamen afgedrukt in cement of op een muur. Menschen zitten nog in dezelfde houding als voor de explosie. Alleen nu verkoold, als dunne zwarte poppen. De omvang van deze Nagasaki ramp is voor mij nauwelijks voor te stellen, nauwelijks te bevatten of te begrijpen.’
‘Op een paar snijwonden na, ben ik ongedeerd gebleven. Ik ben verward, maar mijn geluk is niet te beschrijven. Ik LEEF!’

‘We zijn de heuvels in gerend. De volgende dag zijn we weer teruggekeerd.
We hebben geholpen de lichamen op te rapen, veelal onder de puinhopen vandaan te halen en een paar nog proberen te redden uit de vuurzee.’

‘Eén onzer jongens ‘Megens’ was bekneld geraakt onder een zware ijzeren en houten balk in de houtfabriek, maar moest na heldhaftige reddingspogingen opgegeven worden. Hij was nog bij kennis toen de jongens hem verlieten, toen het dak bijna boven hun hoofden instortte. Hij verbrandde levend. God wees zijn ziel genadig!’

‘De getallen zijn ongeveer: 20.000 dooden. 70.000 verminkten en gewonden, 500.000 dakloozen en dit alleen van Nagasaki…. BESCHAVING….Ons heele kamp is natuurlijk ook afgebrand en wij zijn tijdelijk in gebouwen in de heuvels ondergebracht.’

 

Tekening: Charles Burki
Chenango

 

‘14 Augustus stierf onze kampcommandant Lt. Aalders. In totaal hebben wij nu 5 dooden te betreuren wat op zichzelf een Godswonder genoemd mag worden. God helpe ons voor de toekomst………’

‘Wanneer, oh wanneer, zal toch die vrede komen, die vrede, die een zegen zal zijn, niet alleen voor ons, maar ook vooral voor den vijand.’
‘Zie al die magere, op niets anders dan op rijst en een zoute lobak, levende menschen, zie de hongersnood die op de loer ligt. Oh, mijn God, beziel toch de leiders van de strijdende volken, met gedachten van vrede, opdat zij spoedig komen. Gedoog niet langer dat er iedere dag weer, duizenden en nog eens duizenden menschen gedood of verminkt worden, mannen, vrouwen en kinderen, schuldige en onschuldige……’

De weg terug
Op 18 september 1945 verlaat Boy ’t baby vliegdekschip,
‘Chenango’, na ontsmet te zijn met DDT, aangekomen in de haven van Okinama. Ze werden ondergebracht in tenten.

In zijn dagboek zegt Boy hierover:

‘We brengen onze dagen door in een ‘dolce far niente.’ Allemachtig, ’t is gewoon niet te verwerken.’

‘Op 21 september ’s-nachts, vertrokken per vliegtuig naar Manilla. Ik vlieg nu boven de wolken, maar ben zelf in de wolken… van blijdschap, weer wat dichter bij huis.’

‘Als iets je het gevoel van vrijheid geeft, dan is ’t toch wel het vliegtuig, die vogel, daar zoo hoog boven in de lucht. Van ’t vliegtuig, zoo in een truck en we rijden… Ze zeggen dat we 2 november naar Java terug gaan. Of we naar huis gaan is een tweede vraag natuurlijk.’

Toen Boy terug was in Nederlands Indië, op Java werd hij nagenoeg direct ingezet voor het KNIL op het eiland Celebes tegen de Indonesische opstandelingen. Hij vernam, dat z’n broer, René, op 3 maart 1942, als 2e luitenant vlieger, was geëxecuteerd. De hoop van Boy z’n broer te mogen terugzien was hiermee subiet vervlogen. Hoewel terugkeer en weerzien veel warmte bracht, nam intens verdriet de overhand.

Pas op 2 februari 1948 mocht Boy afscheid nemen van zijn wapens toen hij eervol uit de militaire dienst bij het KNIL was ontslagen. Hij ontving een militaire onderscheiding voor Orde en Vrede over de jaren 1945-1946-1947-1948 van het KNIL.

Op 9 november 1948 is Boy getrouwd met Anita Kempff. Nadat ze hun onderkomen in Makassar gedwongen moesten verlaten, hebben ze samen van 1950-1962 in Nieuw Guinea, Hollandia, gewoond en gewerkt. Boy, bij de R.O.N.G. (Radio Omroep Nieuw Guinea) waar hij met veel plezier heeft gewerkt als Chief Public Relations en waar hij verantwoordelijk was voor nieuwe bulletins,
omroep en het begeleiden van verschillende gouvernement en niet-gouvernement groepen en expedities.

In Hollandia zijn hun beide dochters Louise en Renée geboren. Zoals velen met hun, is ook de familie Belloni naar Nederland moeten vertrekken voordat op 1 oktober 1962 Nieuw Guinea door Nederland aan de Verenigde Naties werd overgedragen en Nieuw Guinea in mei 1963 onder Indonesisch bewind viel. Voor de tweede keer heeft het echtpaar hun huis, haard en omgeving moeten opgeven en verlaten.

In Nederland, in 1976, is Boy geridderd in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn bijzondere verdiensten, met name voor zijn pionierswerk in Nieuw Guinea.
Laatstelijk was Boy werkzaam als referendaris op de stafafdeling Externe Betrekkingen van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne.

Pas op latere leeftijd kreeg Boy meer last van de psychische en fysieke gevolgen van zijn krijgsgevangenschap.

Claude Belloni is op 7 december 1995 aan een longontsteking overleden.

‘Verlangen naar een vrije wereld’

Een gedicht uit ‘t dagboek van Boy Belloni:

 ‘And when the stream which overflowed my soul was passed away,

A consciousness remained that it had left
Deposited upon the silent shore
Of memory, images and precious thoughts
That shall not die and cannot be destroyed.’

 Dichter: Een bevriende Britse Officier

Lest we forget.

Auteur: Dochter van Claude, Renée Belloni

Vertaling door Google translate (deze vertaling klopt niet 100% met de taal van het land)